• Nieuws
  • Matthias Schoenaerts schrijft een brief

Matthias Schoenaerts schrijft een brief

Warm, onvoorspelbaar, waanzinnig, liefde. Een aantal trefwoorden uit de open brief die Matthias Schoenaerts schreef naar De Morgen over zijn vader, Julien Schoenaerts. Over Julien is onlangs een boek verschenen. Matthias beschrijft hoe het echt voor hem was, met een vader, kwetsbaar en psychisch lijdend.

Als er geen liefde is, is er alleen maar bitterheid. Zonder liefde is er niets.'

Julien Schoenaerts in 'Oude meesters'

Eigenlijk had de première van De kleine prins nooit mogen doorgaan. Mijn vader was ziek. Hij had veel medicatie genomen. Maar hij was onverzettelijk; dan kon je beter geen weerwerk bieden.
Die eerste voorstelling in de Arenbergschouwburg is helemaal de mist ingegaan. Hij raakte de draad kwijt. Toen heb ik hem gesouffleerd. Ik was een jaar of acht, maar dat lukte wel. We hadden het stuk zo lang thuis voorbereid: hij, mijn moeder en ik. Dat was heel heftig. Hij was voor anderen even onverbiddelijk als voor zichzelf.
Tijdens de voorbereiding was het stuk helemaal van ons geworden. Er was wel een fijne adrenaline, maar die avond voelde het alsof het publiek bij ons thuis op bezoek kwam. Het was een decor waar ik als kind graag in woonde, ik trippelde van het vosje naar de aardrijkskundige, en vandaar naar het roosje.
Jammer genoeg stortte het vliegtuigje van Antoine de Saint-Exupéry die avond écht neer. We werden neergemaaid door publiek en pers. Het leek het einde, de productie werd noodgedwongen een maand stilgelegd.
Nadien hebben we die mislukte première ruimschoots kunnen goedmaken. We hebben erna pure magie gekend, voorstellingen waar een onuitputtelijke synergie ontstond tussen de spelers en het publiek. Onvergetelijke liefdesverklaringen stroomden achteraf in overvloed.
Uit de periode daarvoor heb ik weinig herinneringen aan hem. We moeten elkaar gezien hebben... Ik weet er niet veel meer van. Tot mijn vijfde woonde ik bij mijn grootouders in Brussel, aan de Nord. Als mijn vader in de buurt optrad, sprong hij binnen. Stiekem. De drievuldigheid tussen mijn vader, mijn moeder en ik is altijd gevoed geweest door liefde. Dat was liefde in al zijn verschijningsvormen: zotte liefde, verterende liefde, onuitstaanbare liefde, verwoestende liefde. We hebben het allemaal meegemaakt. En dit was dus de verboden liefde.


  • © Herman Selleslags.

Ik was 6, toen hij op een dag, in volle manische 'glorie', bij ons werd gedropt door zijn familie, die de vele ongemakken van de manie beu waren en Julien onder geen beding nog in huis wilden en slechts dáárom plots vonden dat het verboden en uitgespuugde kind nu eigenlijk toch misschien wel een vader nodig had.
Mijn moeder, toen 32 jaar oud, zorgde met een ongeziene toewijding voor zijn herstel. Ze bracht hem weer tot leven en weer tot spelen, terug tot op de bühne waar hij thuishoorde. Ze had dezelfde gevoeligheid voor teksten als hij. Op de achtergrond deed zij de coaching. Bij het tweede deel van zijn loopbaan, toen hij steeds meer solo's begon te spelen, is zij de drijvende kracht geweest.
Ondanks De kleine prins hebben mijn vader en ik elkaar niet eerst gevonden in theater. Eerst was er het schilderen. De hele living geraakte onder de verf. Alles wat oppervlakte heeft, is te beschilderen. Ik ben nog altijd enigszins in verwarring over veel gebeurtenissen in die periode. Ik heb lang een moeizame relatie met mijn vader gehad. Hij stond zeer intens in het leven, zowel in de schoonheid als in het donkere. Steeds was er dat duale, hij was engelachtig en tegelijk demonisch. Meestal won de engel omdat hij toch steeds vanuit de liefde handelde.
Ik kan het nog steeds allemaal niet benoemen, ik heb er voor mezelf nog veel orde in te scheppen. Daarom heb ik besloten alles uit het verleden te koesteren. Het heeft geen zin meer daarin te wroeten, er is zoveel gebeurd. We waren allebei moeilijk en koppig. We waren elkaar waard. De vier jaar die we op het eind van zijn leven hebben samengewoond, hebben veel vreugde en schoonheid gebracht. Eigenlijk is alleen dat de moeite om over te praten.

Ik zag het standbeeld van Wilfried Pas in de Kerkstraat in Antwerpen en werd er stil van. Hij heeft mijn vader goed aangevoeld. Het heeft me altijd verdriet gedaan dat veel mensen hem niet juist aanvoelden. Vrij vroeg ontstond het cliché van de geniale gek. Velen bemerkten zijn intensiteit, zijn begeestering en verwondering, maar weinigen zagen wat er achter zat. Bij mijn vader was alles te herleiden tot een diepe liefde. En aandacht. Maar dat is eigenlijk ook liefde. Als je liefde voor iets hebt, krijgt het je volle aandacht. Dat bleek bij hem uit alles: uit zijn omgang met teksten, zijn warmte voor vrienden, de vlinders in de bloemen en het voer voor de duiven.
Al die voelsprieten stonden open. Hij was hypergevoelig. Als je zo kwetsbaar in het leven staat en je botst voortdurend op botheid, hypocrisie en opportunisme, dan kan ik begrijpen dat je je daar soms tegen afzet en wild om je heen schopt. Mijn vader leefde constant met een open wonde. Je kunt zó gevoelig zijn dat je bijna onhandelbaar wordt voor jezelf. Ondanks al zijn complexiteit bleef hij graag tussen de mensen staan. Als anderen hem op een piëdestal zetten, vond hij dat vreemd. Dat wou hij eigenlijk niet. Het maakte hem nog eenzamer.
De verbeelding was het belangrijkste voor hem. Zo bereidde hij eens een voorstelling voor in Amsterdam. Zoals gebruikelijk had hij grote vellen papier gekocht, waarop hij stukken tekst schreef en aantekeningen maakte. Hij zat voor een open raam, met zijn potloodjes en penselen voor zich. Tot er plots een bijtje kwam binnenvliegen en zich op zijn blad zette. In de koelkast haalde hij snel wat honing, en smeerde wat op zijn neus. De bij kwam erop zitten. Dan op zijn voorhoofd. Iemand anders zou zo'n beest wegjagen, maar hij vond het prettig ermee te spelen. Dat deed hij ook de volgende dagen. Steeds kwam er een bij door het raam. Toen hij na zijn speelreeks in Nederland weer thuis was, zette hij ook daar een bordje honing in het raam. Na een paar dagen hoorden we plots zijn verrukte kreten: "Kom kijken, kom kijken, mijn vriendje uit Amsterdam is aangekomen." Voor hem was het zonneklaar. Het was díe bij. Zíjn bij.
Hij had een aparte verbeelding. Die werd gevoed door zijn gevoeligheid, waardoor het zo bijzonder werd. Hij zag de dingen anders. Zo was hij in Nederland geëngageerd voor de film Kool(Guus van Geffen, 1997, red). Na de eerste groepslezing van het scenario vroeg men hem hoe hij zijn personage zag. "Blauw", zei hij, "als een blauwe bosaap". Men vroeg hem waar die beeldspraak voor stond. Dat kon hij niet. Hij bedoelde het letterlijk. "Blauw", zei hij opnieuw, "toch eerder neigend naar het diepblauw".
De dag voor de eerste opnamen verdween hij. Pas tegen de avond kwam hij terug, zijn armen vol potjes en tubes met verf en pigment. 's Nachts begon hij zich klaar te maken voor zijn rol. Toen mijn moeder hem in de ochtend zag, was hij poedelnaakt en had hij zich van kop tot teen blauw geschminkt. "Laat me maar", zei hij, "ik ga ze gelukkig maken op de set". In zijn haar had hij slierten krantenpapier gedraaid, zodat hij eruitzag als een rastaman. Zo is hij naar de opnamen gegaan. De regisseur wist niet wat hem overkwam. Maar mijn vader vond dat het zo moest. Zo of niet. Ze hebben uiteindelijk de shoot een week verlaat en een andere acteur gezocht.
Ik snap dat. Ik weet waar het vandaan komt. Hij geloofde in de autonomie van de acteur, zoals Herman Teirlinck het hem had geleerd. De souvereine acteur die alles totaliseert. Zonder hem is er niets. Men noemde mijn vader een acteur. Maar hij was meer, hij was een theatermaker, die over elk decorstuk en het licht mee besliste. Dus ik begrijp dat hij zich blauw schminkte voor die filmrol. Hij had aangevoeld dat het zo moest zijn, hij had het zo voorbereid, en hij had het op geen enkele andere manier kunnen doen. Dat zal voor derden soms moeilijk geweest zijn.
Zo besloot hij op een dag in een cultuurcentrum dat hij die avond wou spelen met het podium vol kaarsen. Daar kwam hij om 17.55 uur mee af, terwijl de winkels om 18 uur sloten. Paniek, natuurlijk. Waar moesten ze tegen het begin van de voorstelling al die kaarsen vandaan halen. En of dat dan echt moest? Het stond toch niet in het contract?
Maar het was mijn vader er niet om te doen om moeilijk te zijn. Hij geloofde er heilig in elke avond een nieuwe schepping te maken. Vandaar dat hij steeds iets anders fraseerde, andere ritmes legde, zijn intonaties voortdurend aanpaste.
Vandaar ook die kaarsen. Het mocht nooit hetzelfde zijn. Hij wou zijn voorstelling elke avond opnieuw levend maken, en niet gewoon herhalen wat er gisteren was. Men vroeg hem ooit waarom hij geweigerd had het podium op te gaan en het publiek gevraagd had een week later terug te komen. "Ik moet het kunnen", zei hij. "Aan een dichter vraag je toch ook niet om elke avond om 20 uur een gedicht te schrijven?"

In zekere zin was zijn werk religieus. Niet in de liturgische zin. Maar in de ware zin van het woord: re-ligare, dus 'opnieuw verbinden'. De verbondenheid met het al, dat was zijn drijfveer. Hij kon zich in alles herkennen en er zich mee identificeren. Zichzelf depersonaliseerde hij, maakte hij leeg, om zich nadien in alles te verplaatsen. Omdat hij niet vanuit zijn eigen persona keek, maar vanuit een ander perspectief, werd zijn persona natuurlijk steeds rijker. Op den duur kon hij alles spelen. Door dat proces van depersonaliseren bleef hij altijd lang in een ander gebied, dat het zijne niet was. Dat duurde soms zeer lang. Tot er weer een ander project aankwam en hij zich daar weer mee vulde.
Steeds vaker zocht hij stukken op die exact zegden wat hij dacht en was. Dan wás hij die personages ook. Dat waren allemaal deelpersoonlijkheden van zijn eigen complexe persoonlijkheid. Ik durf niet te zeggen of hij na elke productie elke schuif ook weer dichtdeed. Er zal hier en daar wel iets zijn blijven openstaan. Maar het resultaat was formidabel. Wat hij deed, was van een intensiteit die diepere gronden had. Je voelde je hart overslaan als je het zag. Het was als Jimi Hendrix. Als die een gitaarriff speelde, dan wist je dat er iets anders aan de hand was.


  • © Photo News.

Hij was altijd met zijn vak bezig. Toen hij nog in gezelschappen speelde, stopte een repetitie voor hem niet na 18 uur. Hij zette zijn engagement niet tot de dag nadien in de koelkast. Het ging bij hem over een gevoeligheid om in het leven te staan. Dag in dag uit was hij bezig met teksten. In de stad liep hij rond met boekjes. Daar maakte hij dan aantekeningen in, soms vier, vijf dingen over elkaar heen geschreven. Niemand die eraan uit kon, behalve hij. Ik heb nog een paar van zijn tekstbrochures. Ze vallen bijna uiteen, en staan vol pijltjes, schrappingen en verwijzingen.
Hij was begaan met de taal, de schriftuur, de klank en intonatie. Daar kon hij tot in het oneindige in variëren. Eén woord kon hij op honderd manieren laten klinken en daarmee telkens een andere wereld oproepen. Daarom was hij zo gek op dichters als Gezelle, Van Ostaijen en Van De Woestijne. Hij hield van hun speelsheid, de frivoliteit, het komische en het naïef kinderlijke. Voor hem was het woord de drager van magische krachten. Sprak je het uit, dan was het er. Ook het omgekeerde: sprak je iets niet uit, dan was je probleem er niet. In zijn leven heeft hij zeer veel meegemaakt, maar meestal benoemde hij dat niet.
Verbitterd is hij nooit geweest. Ondanks alles wat hem overkwam, bleef hij liefdevol in het leven staan. Nooit heeft hij zijn verwondering verloren. Hij is steeds een verwonderd kind gebleven. Anders kun je niet blijven gáán. Dan eindigt zo'n leven met zelfmoord of met een hartinfarct. Dan duurt het ook niet zo lang.
Verdriet was er wel. Mijn vader droeg zeer veel verdriet met zich mee. Hoe vaak is hij niet door diepe dalen gegaan. Tientallen keren heeft hij in de psychiatrie gezeten. Toch is hij daar altijd weer uit kunnen kruipen. Zijn eigen kracht en zijn vuur waren daar zeer belangrijk in. Daarnaast is mijn moeder altijd liefdevol voor hem geweest. Je kunt er zelf niet altijd in je eentje uit kruipen. Ze heeft hem vaak geholpen. Hij had veel verdriet, maar daar stond zijn onwaarschijnlijke humor tegenover. Daarom was hij zo verzot op Beckett. Men heeft Beckett vaak afgedaan als nihilistisch. Daar kon mijn vader zich erg over opwinden. Want het is zo'n liefdevolle humor die je in dat werk aantreft.
Lang heeft hij een ongelooflijk verdriet met zich meegedragen over het Ringtheater. Dat was zijn tempeltje. Daar kon hij zijn ding doen nadat hij het gezien had bij de gezelschappen. Ik denk dat hij het beu was om nog langer in groepen te spelen. Er was zoveel na-ijver, zo weinig inspiratie en zoveel slapte. Ze waren hem daar liever kwijt dan rijk.
Hij had de reputatie moeilijk te zijn. Zielsverwanten had hij weinig. In zijn wilde jaren was hij een komeet, als hij vertrok was hij niet bij te houden. Ik kan me inbeelden dat anderen niet met hem wilden samenspelen. Of het niet durfden. Eigenlijk belandde hij in een soort spirituele eenzaamheid. En dan komt dat Ringtheater, een intiem, mooi theatertje in Antwerpen, waar hij zijn eigen producties kon maken.
Op zekere dag is het afgebrand. Mijn vader was toen al eens geïnterneerd geweest in de psychiatrie. De mythe van de geniale gek was al gesmeed. Het lag dus voor de hand: Julien zal die brand wel gesticht hebben. Stel je dat voor. Dan krijg je eindelijk zo'n tempeltje, en dan brandt het af, en dan word je er ook nog eens van beschuldigd dat je het vuur zelf hebt aangestoken.
Uiteindelijk leidt spirituele eenzaamheid naar echte eenzaamheid. Dat was een zware periode. Als je zelf een productie wilt opzetten, moet je ook alles zelf organiseren. Ik ben er trots op dat hij al zijn talent en charisma heeft kunnen inzetten om daarin te slagen. Er was ook veel goodwill van de cultuurcentra die hem op hun programma wilden zetten. Er is dus toch nog gerechtigheid in de wereld: echte charme wint het van zakelijkheid en opportunisme.
De eenzaamheid was er, maar hij sprak er niet over. "Het ongeluk zit eigenlijk in het hebben", zei hij, "want je moet toch alles verliezen". Alles wat hem overkwam, kon hij aanvaarden. Tijdens Krapps laatste band, een monoloog met bandrecorder, raakten de spoelen van de bandopnemer in de war. Dit is wat het leven hem op dat moment bracht, en hij wist dat verzet die banden niet opnieuw zou doen werken. Dus omarmde hij het en deed er iets mee.
In De apologie van Socrates kreeg hij een fenomenale black-out. Hij is toen zwijgend op het podium gaan rondlopen, wel een minuut of acht. Tot het universum hem zijn tekst teruggaf. Achteraf vond het publiek het geweldig. Vooral dat zwijgen.

In 1999 ging hij na een psychose in coma. Wat er toen met me gebeurd is, weet ik niet, maar ik besliste met hem samen gaan te wonen. De dood was zo nabij. Het kan de dingen aardig op zijn kop zetten. Tijdens die vier jaar samen kreeg alles plots een onvoorstelbare vanzelfsprekendheid. De leegte die tussen ons bestond werd opgevuld. Misschien is die warmte tussen ons er altijd geweest, maar heb ik ze al die tijd niet gezien. Wie weet waren de situaties in ons leven niet de juiste om ze aan bod te laten komen. Toch moet die liefde er altijd geweest zijn. Die laatste jaren leefde hij van een pensioen van duizend euro. Als ik goed geïnformeerd ben, is dat dicht tegen de armoedegrens. Eigendom heeft hij nooit gehad, hij gaf altijd alles weg. Veel mensen hebben daar van geprofiteerd, velen hebben op zijn kap geld verdiend.
Op een gegeven moment wou hij nog wat geld binnenbrengen voor mijn moeder. Op de Meir had hij van die levende standbeelden gezien. Met zijn theatermaskertje van Kaspar is hij uren in de winkelstraat gaan staan. Tegen het eind van de dag kwam hij verdrietig thuis. Hij had 2,5 euro verdiend. Hij was toen 79.

Het kwetst me niet dat mijn vader straks figureert in een tentoonstelling over 'theater en waanzin'. Ik vind eerder onze onverschilligheid waanzinnig, en onze houding om mensen die anders in het leven staan maar opzij te zetten. Dat geldt niet alleen voor waanzin, maar ook voor ziekte en dementie.
Buiten onze wil om hebben derden op een gegeven moment beslist om mijn vader naar een rusthuis te brengen. Al zijn prikkels waren weg, ik heb hem er langzaam zien wegkwijnen.
Dementie is eigenlijk wondermooi, maar onze perceptie ervan is beperkt. We kijken vooral naar wat er niet meer is. Het is niet omdat het gevoel en het denken niet meer de vorm van woorden krijgt, dat het ophoudt. Ze uiten zich onder een andere vorm. Een zachtere vorm. Als je voor hen de woorden vindt, krijg je een glimlach terug of een flonkering in de ogen. Het bewustzijn is er dus nog. Mijn vader was iemand die op nederige manier zijn lot droeg. Ook in zijn stervensproces. Hij heeft alles aanvaard.
Hugo Claus heeft de regie in eigen hand gehouden, mijn vader heeft de regie in de handen van het universum gelegd. Altijd en overal leefde hij voor de absolute overgave. Laten we vooral onthouden hoeveel moed daarvoor nodig is.

Matthias Schoenaerts

 

(bron: De Morgen)

Terug